Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • Via het Proto-Italische fuiō te herleiden tot Proto-Indo-Europees *bʰuH- ("worden/zijn").

Werkwoord

vervoeging van
fĭĕri

fīō

  1. actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van fĭĕri


Portugees

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

fio m

  1. draad, snoer
  2. (van juwelen) ketting


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
fiar

fio

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van fiar