Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fijn
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fijn fijner fijnst
verbogen fijne fijnere fijnste
partitief fijns fijners -

Bijvoeglijk naamwoord

fijn

  1. van geringe dikte
  2. nauwkeurig en klein
  3. met prettige eigenschappen
     Het was in dat opzicht opvallend fijn om alleen te zijn en geheel in mijn eigen tempo de dag door te gaan.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen