Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·re·flec·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsreflector fietsreflectors
fietsreflectoren
verkleinwoord fietsreflectortje fietsreflectortjes

Zelfstandig naamwoord

de fietsreflectorm

  1. een reflector voor op een fiets
    • Weet jij waar je een goede fietsreflector kan kopen? 
Vertalingen

Gangbaarheid