Engels

enkelvoud meervoud
fess fesses

Zelfstandig naamwoord

fess

  1. (heraldiek) faas
vervoeging
onbepaalde wijs to  fess 
he/she/it  fesses 
verleden tijd  fessed 
voltooid
deelwoord
 fessed 
onvoltooid
deelwoord
 fessing 
gebiedende wijs  fess 

Werkwoord

fess

  1. ~ up opbiechten, toegeven
    «It's time to fess up; you did it!»
    Het is tijd om het toe te geven; jij hebt het gedaan!