feestzaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- feest·zaal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest en zaal [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestzaal | feestzalen |
verkleinwoord | feestzaaltje | feestzaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- een zaal die geschikt is voor het houden van feesten
- De gevel van de Bottelarij raakte ontsierd door smalende graffiti, er vielen bij de ingang scheve woorden tussen acteurs en bewoners, belhamels beschadigden de wagen van een bezoeker. De rust keerde echter weer toen de omwonenden ontdekten dat ook zij in het ruime gebouw trouwpartijen en dansfestijnen mochten aanrichten - andere feestzalen bestonden niet in de buurt - en dat sommigen ook een betrekking konden krijgen als nachtwaker. [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord feestzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "feestzaal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Tom Lanoye 7 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be