Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord feestzaal feestzalen
verkleinwoord feestzaaltje feestzaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de feestzaalv / m

  1. een zaal die geschikt is voor het houden van feesten
    • De gevel van de Bottelarij raakte ontsierd door smalende graffiti, er vielen bij de ingang scheve woorden tussen acteurs en bewoners, belhamels beschadigden de wagen van een bezoeker. De rust keerde echter weer toen de omwonenden ontdekten dat ook zij in het ruime gebouw trouwpartijen en dansfestijnen mochten aanrichten - andere feestzalen bestonden niet in de buurt - en dat sommigen ook een betrekking konden krijgen als nachtwaker. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen