fats
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fats | fatsen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de fats m
- (scheepvaart) (geschiedenis) strook die onderaan een zeil wordt vastgemaakt om meer wind te vangen
- fatsen, of onderbonnetten, ten opsigte van de boovenste daar sij aan gereegen werden (…) [3]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- op de fatsen zijnhaast maken om iemand te ontlopen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fatsen |
fats
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsen
- Ik fats.
- gebiedende wijs van fatsen
- Fats!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsen
- Fats je?
Gangbaarheid
- Het woord fats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fats" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ fats op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Winschoten, W. àSeeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse konst, en spreekwoorden, voor soo veel die uit de Seevaart sijn ontleend, en bij de beste schrijvers deeser eeuw gevonden werden. (1681) Iohannes de Vivie, Leiden; p. 58; geraadpleegd 2019-02-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Zelfstandig naamwoord
fats mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord fat
Frans
Bijvoeglijk naamwoord
fats
- mannelijk meervoud van fat