Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fal·si·fi·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord falsificatie falsificaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de falsificatiev [3]

  1. vervalsing
  2. falsifiëring
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen