falsificatie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fal·si·fi·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vervalsing’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- Naamwoord van handeling van falsificeren of falsifiëren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | falsificatie | falsificaties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord falsificatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "falsificatie" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "falsificatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ falsificatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be