fagocyt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fa·go·cyt
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wit bloedlichaampje, eetcel’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- van het OudGriekse φαγεῖν 'phagein' (eten) en met het achtervoegsel -cyt [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fagocyt | fagocyten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de fagocyt m
- (biologie) wit bloedlichaampje dat bacteriën en stukjes afgestorven weefsel in zich kan opnemen en verteren door middel van omsluiting (fagocytose)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord fagocyt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fagocyt" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "fagocyt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fagocyt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be