Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord faðir.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fader     faderen     fædre     fædrene  
genitief   faders     faderens     fædres     fædrenes  

Zelfstandig naamwoord

fader g

  1. (familie) de biologische vader
  2. (familie) een man in functie van een vader zonder de biologische vader te zijn
  3. een mannelijk dier, dat één jong of meerdere jongen heeft
  4. stamvader
  5. (religie) monnik, priester
  6. (religie) de Hemelse Vader, God de Vader
  7. (religie) paus, Vader
  8. (figuurlijk) bedenker, grondlegger, een geestelijke vader
  9. (figuurlijk) één van de leidende en verantwoordelijke personen van een stad, één van de vroede vaderen
Antoniemen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: fars dag
Vaderdag
  • [1]: gå til sine fædre
sterven, overlijden
  • [7]: den hellige fader, den Hellige Fader
de Vader
  • [9]: (byens) vise fædre
de vroede vaderen van een stad

Verwijzingen


Duits

Bijvoeglijk naamwoord

fader

  1. vergrotende trap van fade


Frans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fader
fadais
fadé
eerste groep volledig

Werkwoord

fader

  1. (informeel), wederkerend met iets opgezadeld worden
  2. de buit verdelen


Zweeds

  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fader     fadern     fäder     fäderna  
genitief   faders     faderns     fäders     fädernas  

Zelfstandig naamwoord

fader g

  1. (verouderd) vader
Synoniemen