Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • exe·ge·se
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijbelverklaring’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
  • afgeleid van het Franse exégèse of daarvoor van het Griekse 'exḗgēsis' (interpretatie)
enkelvoud meervoud
naamwoord exegese exegesen
exegeses
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de exegesev [2]

  1. tekstuitleg, in het bijzonder van Bijbelse teksten
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen