Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • exa·men·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord examentijd examentijden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de examentijdm

  1. (onderwijs) de tijd van het jaar dat vele examens gehouden worden
    • Het is weer examentijd en ik heb net m'n examen samengesteld. 

Gangbaarheid