• evo·ceer
vervoeging van
evoceren

evoceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evoceren
    • Ik evoceer. 
  2. gebiedende wijs van evoceren
    • Evoceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evoceren
    • Evoceer je?