Nederlands

 
erfafscheiding
Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·af·schei·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfafscheiding erfafscheidingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de erfafscheidingv

  1. constructie die de grens aangeeft tussen twee terreinen
     Andere veroorzakers van ruzie zijn een verbouwing, huisdieren en rook van de barbecue. Daarnaast leiden het recht van overpad, schending van de privacy, de erfafscheiding en parkeren geregeld tot aanvaringen.[1]
     De gemeente liet Wibier en zijn buren weten dat van verjaring geen sprake kan zijn. De gemeente kan volgens haar gewoon beschikken over de voortuinen als ze die noodzaak ziet. Wibier wist volgens de briefschrijver dat de grond niet van hem was, omdat daar enkele jaren geleden contact over was. Bovendien zou de erfafscheiding te laag zijn. Dat bestaat uit een hekwerk van zo’n halve meter hoog, dat er al sinds de bouw staat.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kwart van de Nederlanders heeft weleens ruzie met de buren” (Maandag 25 juli 2016, 08:25), NOS
  2.   Weblink bron “‘Voortuin verjaard? Nee hoor. En je hekje is te laag’, Henri legt zich er niet bij neer” (Corine Engelbarts 01-02-23, 11:39), Tubantia