envelop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·ve·lop
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘briefomslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1817 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord envelop enveloppen
verkleinwoord envelopje envelopjes

Zelfstandig naamwoord

de envelopv / m

  1. een papieren omslag voor brieven
    • Stuur deze bon in een ongefrankeerde envelop naar het volgende adres. 
     Vóór het vergeten woord was er nog een ander woord. Het arriveerde in het scriptorium in een gebruikte envelop, het oude adres doorgestreept en daarvoor in de plaats geschreven: Dr. Murray, Sunnyside, Oxford.[2]
Schrijfwijzen
Synoniemen
Vertalingen
   1. zie: enveloppe   

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen