elevator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ele·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van eleveren met het achtervoegsel -ator [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elevator | elevatoren elevators |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- los-, hijs- of zuiginrichting voor steenkolen, ertsen, zand, meel, erwten, graan
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord elevator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elevator" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ elevator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- IPA: /ˈɛləˌveɪtər/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
elevator | elevators |
Zelfstandig naamwoord
elevator