Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • elek·tri·fi·ceer

Werkwoord

vervoeging van
elektrificeren

elektrificeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van elektrificeren
    • Ik elektrificeer. 
  2. gebiedende wijs van elektrificeren
    • Elektrificeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van elektrificeren
    • Elektrificeer je?