Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dwars·lag

Werkwoord

vervoeging van
dwarsliggen

dwarslag

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van dwarsliggen
    • ... dat ik dwarslag. 
    • ... dat jij dwarslag. 
    • ... dat hij, zij, het dwarslag.