Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dwars
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘scheef, weerbarstig’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
Middelnederlands: dwers
Germaans *thwerkaz
Veranderd o.i.v *thwer- «draaien»
Indo-Europees: *twork-/*twerk- «verstrengelen, wringen» [2]
  • Verwant in Germaans:
West
Engels: thwart «dwarsbomen» Angelsaksisch þweorh
Duits: quer
Noord
Oudnoords: þvert
  • Andere Indo-Europese talen
Italisch Latijn: torquere «verdraaien, wringen»
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dwars dwarser dwarst
verbogen dwarse dwarsere dwarste
partitief dwars dwarsers -

Bijvoeglijk naamwoord

dwars

  1. in de breedterichting
    • Schouderbinnenwaarts is dus eigenlijk iets dwarser dan schoudervoor. 
  2. geneigd medewerking te weigeren
    • In maanden die volgden werd Daantje steeds dwarser en dwarser. 
     Ze legde uit dat ze een gedachbij de gevangene had geplant dat nog kon groeien als ze hem niet te hard aanpakten, daar zou hij alleen nog maar dwarser van worden en zijn adrenaline zou erdoor toenemen.[3]
  3. ergens helemaal doorheen dus ook door het midden
     Waarom ging ik zes maanden op de Pacific Crest Trail (PCT) dwars door Amerika lopen?[4]
• De weg liep dwars door het park heen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

dwars

  1. in de breedterichting
    • Dwars door de sloot lag een omgevallen knotwilg. 
  2. ~ liggen: niet meewerken, tegenstand bieden
    • Het voorstel kreeg veel bijval, maar er lagen twee landen dwars. 
  3. iemand iets ~ zitten: een wrok koesteren over iets
    • Het zat hem dwars dat hij daarvan valselijk beschuldigd werd. 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: De wind is achterlijker dan dwars (zeilterm)
De wind komt schuin van achteren
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Bijvoeglijk naamwoord

dwars

  1. dwars; in de breedterichting
  2. dwars; geneigd medewerking te weigeren


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

dwars

  1. dwars; in de breedterichting
  2. dwars; geneigd medewerking te weigeren
Synoniemen


Oost-Fries

Bijvoeglijk naamwoord

dwars

  1. dwars; in de breedterichting