dwangsombeschikking

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dwang·som·be·schik·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dwangsombeschikking dwangsombeschikkingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de dwangsombeschikkingv

  1. (juridisch) (regering) overheidsbesluit dat iemand opdraagt om aan een wettelijke eis te voldoen of anders een boete te betalen die zeker zo kostbaar is
     Hij haalde regelmatig de krant. Bijvoorbeeld toen de gemeente hem in de jaren negentig een dwangsom oplegde, omdat hij na sluitingstijd nog met wat mensen aan de bar zat na te praten. Willem werd furieus en plakte de dwangsombeschikking demonstratief op het caféraam.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Annemarie Haverkamp
    “Ik heb geleefd” (2021), Overamstel Uitgevers, Amsterdam, ISBN 9789048856152, hfst. 'De dood is boem, klaar, afgelopen'