Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duw·de te·rug

Werkwoord

vervoeging van
terugduwen

duwde terug

  1. enkelvoud verleden tijd van terugduwen
    • Ik duwde terug. 
    • Jij duwde terug. 
    • Hij, zij, het duwde terug.