Duellerende heren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·el·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duelleren
duelleerde
geduelleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

duelleren

  1. inergatief een tweegevecht houden
    • Zij duelleerden bij het krieken van de dageraad. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be