Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·zien
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubbelzien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dubbelzieno

  1. (medisch) een voorwerp tweemaal zien, diplopie
    • Na de beroerte had hij last van dubbelzien 

Meer informatie

Gangbaarheid