Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·klik
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
dubbelklikken

dubbelklik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelklikken
    • Ik dubbelklik. 
  2. gebiedende wijs van dubbelklikken
    • Dubbelklik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelklikken
    • Dubbelklik je? 

Meer informatie

Gangbaarheid