Nederlands

Woordafbreking
  • droom·kans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droomkans droomkansen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de droomkansv / m

  1. een hele mooie gelegenheid waar je eigenlijk niet op durfde te hopen
    • Met een achterstand van twee doelpunten leek FC Kopenhagen gedwongen tot aanvallende activiteiten. Niets was echter minder waar. Traoré miste een droomkans op de 3-0 en ook Dolberg schoot even later op de paal. Zo hielden de bezoekers eigenlijk vrij onnodig tot het laatste fluitsignaal uitzicht op een verlenging.[1] 
    • Na de pauze was het spel van Jong Oranje heel wat minder dominant. In de 58ste minuut moest doelman Mickey van der Hart zijn eerste belangrijke redding verrichten. Invaller Kenan Karaman miste in de 67ste minuut een droomkans. In de slotfase leverde ook het Nederlandse slotoffensief geen treffer op en voorkwam Jerry St. Juste in de doelmond zelfs nog een nederlaag: 0-0.[2] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen