Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • droog·te·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droogteperiode droogteperiodes
droogteperioden
verkleinwoord droogteperiodetje droogteperiodetjes

Zelfstandig naamwoord

de droogteperiodev

  1. een periode van ten minste 20 dagen zonder meetbare neerslag
    • In Nederland hebben we niet zo vaak een droogteperiode. 

Gangbaarheid