Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·ma·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen driemalig
verbogen driemalige
partitief driemaligs

Bijvoeglijk naamwoord

driemalig

  1. van een persoon dat iets voor de derde keer gebeurd is
    • Driemalig wereldkampioen Jeffrey Herlings zijn honger is nog niet gestild: Als je drie keer wereldkampioen wordt en zo'n beetje alles waar je aan mee doet wint, lijkt het misschien allemaal vanzelf te gaan. Maar wat veel mensen niet zien is dat Jeffrey Herlings (22) alles geeft in de aanloop naar zijn wedstrijden. Nu hij de MX2 klasse heeft gedomineerd en dit jaar zijn opwachting maakt in de MXGP, mag hij zich gaan meten met de big boys. [1] 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen