Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·ka·mer·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord driekamerwoning driekamerwoningen
verkleinwoord driekamerwoninkje driekamerwoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de driekamerwoningv

  1. (bouwkunde) woning met drie kamers
    • Het echtpaar zonder kinderen had een driekamerwoning gehuurd. 
     Zijn vader was postbode, zijn moeder huisvrouw en ze woonden in een driekamerwoning in een van de huurhuizen in Abrahamsberg, waar hij zijn kamer moest delen met een oudere broer en een jongere zus.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767