doubleur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dou·bleur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van doubleren met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doubleur | doubleurs |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de doubleur m
- (onderwijs) iemand die hetzelfde schooljaar twee keer doet, m.n. in het basis- en middelbaar onderwijs
- Ik had een slecht rapport en werd een doubleur.
Synoniemen
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van doubleuse
Gangbaarheid
- Het woord doubleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doubleur" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
doubleur | le doubleur | doubleurs | les doubleurs |
Zelfstandig naamwoord
doubleur m
- verdubbelaar
- stemacteur
- (onderwijs) doubleur, zittenblijver