Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·zaagt
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
doorzagen

[A] dóórzaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzagen
    • ... dat jij doorzaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzagen
    • ... dat hij doorzaagt. 

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als gij-vorm.

Werkwoord

vervoeging van
doorzien

[B] dóórzaagt

  1. (in een bijzin) gij-vorm verleden tijd van doorzien

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als gij-vorm.

Werkwoord

vervoeging van
doorzien

[C] doorzáágt

  1. gij-vorm verleden tijd van doorzien
    • Gij doorzaagt. 

Gangbaarheid