doorloop
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- door·loop
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van door en loop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorloop | doorlopen |
verkleinwoord | doorloopje | doorloopjes |
Zelfstandig naamwoord
de dóórloop m
- het in zijn geheel zonder onderbreking doornemen van een toneel- of muziekstuk.
- We hebben gisteren een eerste doorloop van het stuk gedaan, waaruit bleek dat er nog veel te verbeteren valt.
- (medisch) diarree
- doorgang, gangpad
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doorlopen |
doorlóóp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- Ik doorloop.
- gebiedende wijs van doorlopen
- Doorloop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- Doorloop je?
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doorlopen |
dóórloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- ... dat ik dóórloop.
Opmerkingen
- Vergelijk loop door.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord doorloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doorloop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be