Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doorloop doorlopen
verkleinwoord doorloopje doorloopjes

Zelfstandig naamwoord

de dóórloopm

  1. het in zijn geheel zonder onderbreking doornemen van een toneel- of muziekstuk.
    • We hebben gisteren een eerste doorloop van het stuk gedaan, waaruit bleek dat er nog veel te verbeteren valt. 
  2. (medisch) diarree
  3. doorgang, gangpad
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
doorlopen

doorlóóp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
    • Ik doorloop. 
  2. gebiedende wijs van doorlopen
    • Doorloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
    • Doorloop je? 

Werkwoord

vervoeging van
doorlopen

dóórloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
    • ... dat ik dóórloop. 
Opmerkingen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be