Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·leert

Werkwoord

vervoeging van
doorleren

doorleert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorleren
    • ... dat jij doorleert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorleren
    • ... dat hij doorleert. 

Gangbaarheid