Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
doorleren

doorleerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorleren
    • ... dat ik doorleerde. 
    • ... dat jij doorleerde. 
    • ... dat hij, zij, het doorleerde. 

Gangbaarheid