Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·bij·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doorbijter doorbijters
verkleinwoord doorbijtertje doorbijtertjes

Zelfstandig naamwoord

de doorbijterm [1]

  1. iemand die niet snel opgeeft, ook niet als iets moeilijk is
    • Wanneer we die jonge mannen zien ploeteren en afzien en vooral zien niet opgeven, hoe uitgeput en afgemat ze ook zijn, dan juichen we en we zijn trots, want wij behoren tot dezelfde soort, of we beelden ons in dat we tot dezelfde soort behoren, de soort die niet opgeeft. Wij zijn doorbijters. Volhouders. Volharders. Veroveraars. [2] 
    • ‘Dom doorgaan’, dacht Thijs Oude Luttikhuis als hij er weer eens doorheen zat, als het blessureleed hem wel eens de baas dreigde te worden. De doorbijter werd gisteren beloond. In het Duitse Bonn werd hij op grootse wijze Europees Kampioen taekwondo in de klasse tot 78 kilo. [3] 
  2. iemand die te sterk zijn eigen ideeën doordrijft ook als anderen het er niet mee eens zijn
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard ZATERDAG 1 APRIL 2017
  3. Tubantia 29-mei-06
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be