Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dooi·er
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘centrale deel van vogelei’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dooier dooiers
verkleinwoord dooiertje dooiertjes

Zelfstandig naamwoord

de dooierm

  1. het geel gekleurde deel van de binnenkant van een ei
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
  • 1. binnenkant van een ei

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen