dominicanes
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: dominicanes (hulp, bestand)
- IPA: / ˌdominikaˈnɛs / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- do·mi·ni·ca·nes
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van dominicaan zn met het achtervoegsel -es, eponiem genoemd naar de sticchter, de Spaanse kanunnik Dominicus Guzmán [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dominicanes | dominicanessen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de dominicanes v
- (religie) (rooms-katholiek) vrouw die behoort tot de orde van kloosterzusters die in het begin van de 13e eeuw is gesticht door Dominicus Guzmán
- ▸ In 1978 besloot hij het klooster Huissen te verlaten en samen met een echtpaar, twee homofiele studenten, een dominicanes en drie andere dominicanen een alternatieve dominicaanse leefgemeenschap te vormen. Met de dominicanes was hij al jaren bevriend, “nog voordat ik dominicaan werd zelfs, maar een breuk met het celibaat is het nooit geweest”.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
- vrouwelijke vorm van dominicaan
Gangbaarheid
- Het woord 'dominicanes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Hendrik Spiering“De laatste priester uit het parlement; Profiel van David van Ooijen” (28 juni 1993) op nrc.nl