Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dwalen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dolen
doolde
gedoold
zwak -d volledig

Werkwoord

dolen

  1. inergatief doelloos, richtingloos rondlopen, dwalen
    • Het jonge gezin doolde dagenlang over straat. 
    • 's Nachts doolde hij rusteloos door het stille huis. 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen