Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doel·wit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelwit doelwitten
verkleinwoord doelwitje doelwitjes

Zelfstandig naamwoord

het doelwito

  1. het punt waarop men zijn schiettuig richt
    • Het schot ging net naast het doelwit. 
  2. meer figuurlijk: het punt waarop men iets richt
    • Hij was altijd het doelwit van pesterijen. 
     Ik rende hard weg maar werd achtervolgd door een zwerm zwarte insecten. Pas 100 meter verder durfde ik te stoppen om de schade op te nemen. Vooral mijn linkerkuit was het doelwit geweest en werd met de minuut dikker en pijnlijker.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. doelwit op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be