Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·so·cië·ren, dis·so·ci·eren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dissociëren
dissocieerde
gedissocieerd
zwak -d volledig

Werkwoord

dissociëren

  1. ergatief in kleinere delen uiteenvallen
    • Bij oplossing in water dissociëren zwakke zuren maar gedeeltelijk. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid