Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dijk·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkbreuk dijkbreuken
verkleinwoord dijkbreukje dijkbreukjes

Zelfstandig naamwoord

de dijkbreukm

  1. het bezwijken van een waterkering, waarbij deze doorbroken wordt
    • Door die onverwachte dijkbreuk liep de hele polder onder. 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be