Nederlands

 
dijader
Uitspraak
Woordafbreking
  • dij·ader
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijader dijaders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dijaderv / m

  1. (anatomie) vena femoralis, grote ader die in de lies en het bovenbeen loopt

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen