Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

dichtzetten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtzetten
zette dicht
dichtgezet
zwak -t volledig
  1. iets sluiten of dichtmaken
    • Als het gaat regenen moet je de deuren en ramen dichtzetten. 

Gangbaarheid