Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·smijt

Werkwoord

vervoeging van
dichtsmijten

dichtsmijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtsmijten
    • ... dat ik dichtsmijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtsmijten
    • ... dat jij dichtsmijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtsmijten
    • ... dat hij dichtsmijt. 

Gangbaarheid