Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtmaken
maakte dicht
dichtgemaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

dichtmaken

  1. een opening afsluiten
    • Ze hebben het gat in de dijk al dichtgemaakt. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be