Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dichtheid dichtheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de dichtheidv

  1. (maatschappelijk); compactheid
  2. (natuurkunde) (scheikunde) grootheid voor aantal eenheden per lengte, oppervlak of inhoud
  3. het dicht zijn (d.w.z. zonder gaten) zoals bij kierdichtheid
Synoniemen
Hyponiemen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen