Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·va·lu·eer·den

Werkwoord

vervoeging van
devalueren

devalueerden

  1. meervoud verleden tijd van devalueren
    • Wij devalueerden. 
    • Jullie devalueerden. 
    • Zij devalueerden.