Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deug·niet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord deugniet deugnieten
verkleinwoord deugnietje deugnietjes

Zelfstandig naamwoord

de deugnietm

  1. ondeugend kind
    • De jonge deugniet was kort geleden voor het gerecht geweest wegens diefstal. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen