Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deug

Werkwoord

vervoeging van
deugen

deug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deugen
    • Ik deug. 
  2. gebiedende wijs van deugen
    • Deug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deugen
    • Deug je?