descomponerse
- des·com·po·ner·se
descomponerse
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
descomponerse |
descomponía |
descompuesto |
volledig |
- wederkerend in ontbinding overgaan, wegrotten
- in de war raken
- onwel worden
- kapot gaan, uiteen vallen
- [1] podrirse
- [2] enfadarse
- [3] indisponerse
- [4] romperse