Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ro·geer

Werkwoord

vervoeging van
derogeren

derogeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van derogeren
    • Ik derogeer. 
  2. gebiedende wijs van derogeren
    • Derogeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van derogeren
    • Derogeer je?