deposito
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·po·si·to
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘het in-bewaring-geven, in bewaring gegeven waarden’ voor het eerst aangetroffen in 1585 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deposito | deposito's |
verkleinwoord | depositootje | depositootjes |
Zelfstandig naamwoord
- het in bewaring geven (van geld (aan een bank))
- in bewaring gegeven geld
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord deposito staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deposito" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "deposito" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deposito op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
depositar |
deposito
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van depositar